Recent beantwoordde de Hoge Raad een aantal prejudiciële vragen over incassokosten in consumentenzaken. De belangrijkste vraag gaat over de veertiendagentermijn bij consumentenincasso’s.
De buitengerechtelijke incassokosten blijven de gemoederen bezig houden. Alle consternatie maakt dat het doel van de in 2012 in werking getreden regeling niet wordt gehaald, namelijk: een heldere regeling waardoor rechtszekerheid ontstaat over de hoogte van de vergoeding en het voorkomen van conflicten daarover.
Recent maakte een kantonrechter uit Almere bekend voornemens te zijn om prejudiciële vragen over buitengerechtelijke incassokosten aan de Hoge Raad te stellen.
Een geldvordering kan in een gewone procedure (‘bodemprocedure’) worden gevorderd, maar ook in een kort geding. Het voordeel van een kort geding is dat de procedure een stuk korter duurt dan een bodemprocedure.
Afgelopen vrijdag 13 juni 2014 maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.
In een recent gepubliceerde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam wordt de knoop doorgehakt over de vraag of bij het incasseren van achterstallige betalingen zowel de wettelijke handelsrente als de contractuele boete kan worden gevorderd.
Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd.
In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.
Uit een uitspraak van de rechtbank Arnhem[1] blijkt maar weer eens dat het goed is om je sommatiebrief goed in te richten. Doe je dat niet dan kunnen de gevolgen verstrekkend zijn.